42
Haar moeder ziet er niet goed uit. Irma wil weten hoe dat komt en of ze dat zelf in de gaten heeft.
‘Het komt door al die medicijnen die ik moet slikken. Het ene middel maakt weer een ander middel noodzakelijk, om bijwerkingen te voorkomen. Bij iedere nieuwe kwaal komen er pillen bij. Ik slijt in een hoog tempo.’
Irma kan het niet helpen dat ze moet lachen om die uitspraak. Haar moeder ziet er gelukkig ook de humor van in. ‘Ik lijk wel een apparaat dat aan vervanging toe is,’ doet ze er nog een schepje bovenop. ‘Wel jammer dat die oplossing niet geldt voor menselijke lichamen.’
‘Je gaat nog lang niet dood,’ zegt Irma.
‘Meen je dat?’
‘Ja hoor.’
‘Ik ben nog niet van plan om dood te gaan. Ik vind dat jij mij nog nodig hebt.’
‘Ik ben vijfendertig. Over mij hoef je je geen zorgen te maken.’
‘Dat doe ik wel, Irma.’
‘Sinds wanneer?’ Ze wil niet scherp zijn, ze wil geen onaangename dingen zeggen. Waarom doet ze het dan toch?
‘Omdat er volgens mij met jou veel aan de hand is.’
‘Dat valt wel mee. Ik heb vakantie nodig.’
‘Je hebt toch net vakantie gehad?’
‘Toen ben ik niet voldoende uitgerust. Ik wil weer eens naar het buitenland. In het vliegtuig stappen en wegwezen.’
‘Waar wil je voor vluchten? Of moet ik vragen: voor wie wil je vluchten?’
Wat bedoelt ze met die vraag?
‘Heeft je onrust iets met je vader te maken?’
‘Hoe kom je daarbij?’
‘Zomaar. Maar je weet dat ik eigenlijk liever niet over je vader praat.’
Het gaat altijd op dezelfde manier. Eerst wat losse opmerkingen, dan een vraag en daarna het lijdende gezicht waar het verdriet van afspat en waarmee alle aandacht op het verlies dat haar moeder leed wordt gericht. Er is nooit plaats voor de gevoelens van Irma in dit theaterstuk. Alle pogingen die ze ooit in deze richting deed, werden afgewimpeld met de opmerking dat zij in ieder geval haar moeder nog had. Op dit moment hangt die opmerking al in de lucht en ze weet zeker dat ze daar een scherp antwoord op gaat geven. Ze heeft zin in ruzie. Ze popelt om haar moeder eens recht in haar gezicht duidelijk te maken dat ze haar een onuitstaanbare zeurkous vindt en dat ze de tranen die ze al jarenlang rijkelijk laat vloeien nog nooit heeft geloofd. Ze wil zeggen dat ze godzijdank maar haar stiefkind is. Terwijl ze de aandrang voelt om uit te pakken, wordt ze overweldigd door een ander gevoel en ook al probeert ze het tegen te houden, niets helpt.
Ze huilt. Ze snikt het opeens uit en kan er niet meer mee ophouden.
‘Ik zei het al: er is met jou veel aan de hand,’ constateert haar moeder.
Ze besluit om binnendoor weer naar Cruquius te rijden. Ze klemt haar vingers om het stuur van de auto en merkt dat ze met haar tanden knarst. Voorlopig gaat ze niet naar haar moeder. ‘Ze is mijn moeder niet eens,’ zegt ze tegen haar eigen spiegelbeeld. Ze ontdekt een wenkbrauwhaar die rechtop staat en probeert hem met een vinger op zijn plaats te leggen.
Ergens in haar tas begint haar mobieltje te rinkelen. Ze ontdekt dat het ding geen verbinding maakt met de carkit en haalt het tevoorschijn. ‘En jij bent Wouter niet,’ sist ze tegen het nummer dat op de display staat. ‘Dus fuck off. Ga je familie lastigvallen, je moeder bijvoorbeeld. Die moest jou toch zo nodig bij je vader vandaan houden? Roep haar maar ter verantwoording en laat mij met rust. Ik heb het verleden achter me gelaten, dus doe jij dat nu ook maar.’
Ze nadert een woonwijk. Er steekt plotseling iemand de weg over en ze moet stevig remmen. Het is een man, hij schrikt zichtbaar. Irma voelt haar hart in haar borstkas bonken. Ze staart naar het gezicht van de man. Dit kan niet waar zijn. Dit is niet waar. Dit is hem niet. Deze man lijkt alleen precies op hem.
Ze dwingt haar gedachten een andere kant op. Het wordt een chaos in haar hoofd als ze zich zo laat gaan. De mannen die een rol speelden in haar leven gaan overal opduiken als ze zich niet beter beheerst. Eerst komt de stem van Wouter tevoorschijn en nu ziet ze opeens iemand lopen die op haar grootste liefde lijkt. Nog even en ze ziet ook Floran weer voorbijkomen. Er flitst een beeld door haar hoofd.
Floran, die bij de keukendeur staat en haar wenkt. Een naakte Floran met een enorme erectie. ‘Buk je diep.’ Floran die lachend toegeeft dat hij best een portie spinazielasagne lust.
Hij keek haar voortdurend aan toen hij de spinazielasagne naar binnen werkte. ‘Dit is goed, ik heb nog nooit zulke lekkere lasagne gegeten. Mag ik het recept hebben?’
Irma lachte. ‘Wat moet jij nu met dat recept? Ben je van plan om voortaan zelf te gaan koken?’
‘Niet eens een slecht idee,’ zei hij. ‘Wat ben je cynisch.’
‘Zou jij ook niet cynisch zijn als je mij was?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Zou kunnen. Maar jij bent een aantrekkelijke vrouw, je zult geen gebrek hebben aan belangstelling van mannen.’
Ze boog naar hem toe. ‘Luister, Floran. Ik heb helemaal geen behoefte aan belangstelling van andere mannen. Ik wilde jou. Jij hebt me benaderd, bent bij me binnengedrongen, hebt me gek gemaakt en wuift mijn gevoel nu bijna achteloos van tafel. Dat pik ik niet.’
Hij zat doodstil en ze meende een flits van angst in zijn ogen te zien, maar hij herstelde zich snel. ‘Nu niet gaan dreigen, ik heb nergens zo’n hekel aan als aan bedreigd worden. Laten we het gezellig houden. Waarom zei je trouwens net dat je me wilde? Je wil me toch nog steeds?’
‘Onze tijd is om,’ zei ze.
Toen zag ze pas echt angst in zijn ogen. ‘Wat ben jij precies van plan?’ vroeg hij. De angst zat ook in zijn stem.
Ze trapt het gaspedaal stevig in en klemt haar lippen op elkaar.
Er staat een auto op de oprit. Haar hart slaat een paar slagen over en ze overweegt snel wat ze gaat doen. Achteruitrijden en wegwezen?
Ze kent deze auto niet. Klopt het wat ze nu denkt? Is de man met de stem hiernaartoe gekomen?
Dit is niet goed.
Ze wil weg en toch blijft ze in haar auto zitten en let op wie er uitstapt. Het is een man. Hij zwaait vrolijk en komt op haar af. Hij opent haar portier en maakt een uitnodigend gebaar. ‘Ik wilde even weten hoe het met je gaat. Schrok je van me? Je weet toch nog wel wie ik ben? Dylon. Ga me nu niet vertellen dat ik geen enkele indruk heb gemaakt.’
Irma herstelt zich snel. ‘Ik moest even goed kijken, maar nu weet ik het. Wat aardig dat je me opzoekt. Kom binnen.’
Ze moet naar hem kijken, ook al doet ze dat waarschijnlijk net iets te nadrukkelijk. Deze Dylon is echt een heel aantrekkelijke man.
En hij heeft iets vertrouwds.
Hij lacht breed.
Ze zou hem willen aanraken.